An example of the tasks in WebOfGuideline
Medicamenteuze behandeling zeerhoogrisico patiënten DM2
SGLT2-remmers bij zeerhoogrisicopatiënten met diabetes mellitus type 2 (DM2)
Achtergrond
Het primaire doel van de behandeling van DM type 2 is het voorkomen van complicaties, zoals hart- en vaatziekten, nierfalen, blindheid en amputaties, met als resultaat een verbeterde kwaliteit van, en indien mogelijk, langer leven. Recente cardiovasculaire veiligheidsstudies geven aan dat glucoseverlaging met SGLT2-remmers en GLP1 receptoragonisten mogelijk voordelen bieden in het voorkomen van deze complicaties bij mensen met DM type 2 en een zeer hoog risico volgens de CVRM-richtlijn (NHG/NIV/NVvC, 2019). De uitgangsvraag richt zich dan ook op de waarde van SGLT2-remmers in de medicamenteuze behandeling van zeerhoogrisicopatiënten met DM type 2 (tabel 1).
Uitgangsvraag
Wat is de optimale medicamenteuze behandeling van volwassen personen met DM type 2 en een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten: toevoeging van een SGLT2-remmer?
Aanbeveling
Overweeg het gebruik van een SGLT2-remmer als monotherapie of toegevoegd aan metformine en/of elke andere combinatie van glucoseverlagende therapie (inclusief insulinetherapie) bij volwassenen met DM type 2 indien er sprake is van een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten:
- eerder bewezen hart- en vaatziekten en/of
- chronische nierschade met: eGFR 30-44 ml/min/1,73 m 2 zonder of met verhoogde albuminurie, eGFR 45-59 ml/min/1,73 m 2 met matig verhoogde albuminurie (ACR > 3 mg/mmol/l) of eGFR ≥ 60 ml/min/1,73 m 2 met ernstig verhoogde albuminurie (ACR > 30 mg/mmol)
Start een behandeling met SGLT2-remmers alleen bij een eGFR > 30 ml/min/1,73 m 2 . Indien de eGFR daalt tot < 30 ml/min/1,73 m 2 tijdens gebruik van de SGLT2-remmer wordt geadviseerd om deze te continueren en pas te staken bij de start van nierfunctievervanging.
Gebruik geen SGLT2-remmers indien er sprake is van recidiverende genitale (mycotische) infecties of indien er een verhoogd risico is op ketoacidose, zoals bij alcoholisme, ondervoeding, intermitterend vasten of een dieet met < 70 gram koolhydraten per dag. Staak het medicament als een voetulcus ontstaat.
Licht de patiënt in over het mogelijk optreden en herkennen van genitale bijwerkingen (met name mycotische infecties).
Bespreek met de patiënt de risicofactoren en symptomen van ketoacidose en informeer de patiënt over de noodzaak om inname van de SGLT2-remmer (tijdelijk) te staken bij elke situatie waarin de voedselinname fors verminderd is, bij koortsende ziekte, misselijkheid, braken, extreme dorst, diarree en bij een chirurgische ingreep, en om in deze gevallen contact op te nemen met de behandelend arts.
Bespreek met kwetsbare ouderen of bij patiënten met een verminderde nierfunctie (eGFR < 60 ml/min/1,73 m 2 ) de risico’s bij dehydratie en de noodzaak om bij (dreigende) dehydratie contact op te nemen met de behandelend arts. Overweeg de behandeling met SGLT2-remmers bij kwetsbare ouderen of bij patiënten met een verminderde nierfunctie (eGFR < 60 ml/min/1,73 m 2 ) tijdelijk te staken als er sprake is van een (dreigende) dehydratie.
Zie voor de positie van SGLT2-remmers in het medicamenteuze stappenplan van volwassenen met DM type 2 en een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten de module ‘ Stappenplan zeerhoogrisicopatiënten ’.